Werkdocument: Politiek van de Menselijke Maat
Politiek gaat om meningsverschillen over moraal
(Hannah Arendt)
Samenvatting
We zijn opnieuw gedwongen tot herbezinning. Mensen zijn
zich gaan afvragen wat ze werkelijk van waarde vinden. Gezondheid, gezelschap,
goede familieverhoudingen, goede buren en ook de beleving van natuur, cultuur
en een prettige woonomgeving bleken meer bij te dragen aan menselijk geluk dan
die grotere auto en de verdere vliegreis. Wat werkelijk van waarde bleek te
zijn, was de menselijke maat.
Maar in de politiek is die vooralsnog ver te zoeken. Daar
worden steeds meer de uitersten opgezocht. We zijn terecht gekomen in een
ongenuanceerde strijd tussen publieke en private belangen en tussen de belangen
van de echte, reële economie tegenover die van de financiële economie. Die
polarisatie staat een breder gedeelde oplossing van de enorme problemen in de
weg. We weten niet meer wat we onder ‘vooruitgang’ moeten verstaan en we hebben
daardoor ook geen overeenstemming meer over de maatschappelijke doelstelling.
In plaats van vast te houden aan eerder ingenomen
politieke standpunten en/of mee te gaan in oude economische belangen, zouden we
daarom de gelegenheid moeten aangrijpen om nu eerst na te gaan wat we ‘van
waarde’ vinden en wat we onder een menswaardige samenleving verstaan. Op die
manier krijgen we meer vaste grond onder de voeten bij het uitzetten van een
nieuwe koers.
‘Moreel kompas’
Die koersbepaling is minder moeilijk dan het lijkt. In de
Europese geschiedenis, filosofie en cultuur ligt een ‘moreel kompas’ besloten.
Het is gebaseerd op een mensbeeld waarin we ons staande moeten zien te houden
in het spanningsveld tussen ‘onszelf’ en ‘de anderen‘en daarnaast tussen ‘hemel
en aarde’, dat wil zeggen tussen de immateriële en materiële kwaliteiten van
het bestaan. Mensen zijn gelukkiger naarmate het beter lukt om die waarden in
evenwicht te houden. Als het niet lukt, worden die waarden steeds eenzijdiger.
Ze ontaarden dan in obsessies die ten koste van alle andere menselijke waarden
worden nagestreefd. De menselijke waardigheid gaat daardoor verloren. Het
eindigt in rampspoed en van ‘duurzaamheid’ is dan allang geen sprake meer.
Moraliteit en beschaving gaan over het bewaren en bewaken
van een (dynamisch) evenwicht tussen de fundamentele menselijke waarden en
daarmee het behouden van de menselijke maat. Daarbij wordt bewust toegewerkt
naar een evenwicht tussen het private en het publieke, het eigene en het
andere, verstand en gevoel, ecologie en economie, de financiële en de reële
economie, het masculiene en het feminiene, materiële welvaart en immaterieel
welzijn. Er komt dan meer ruimte voor andere menselijke kwaliteiten zoals kunst
en cultuur, natuurbeleving, sport en spel en meer aandacht voor de menselijke
maat in onderwijs en gezondheidszorg. Het is ook het meest ‘duurzaam’ omdat de
rampzalige uitersten worden vermeden.
Klaas van Egmond in beeld webinar 4 juni 2020
De crisis is een grote kans. Welk moreel kompas helpt ons daarbij? Hoe voorkomen we het risico van de dwaze eenzijdigheid? Naar een politiek van de menselijke maat.
Herstel van evenwicht
Herstel van het evenwicht tussen het publieke en het
private, en het evenwicht tussen materiële en immateriële kwaliteiten zou onder
meer de volgende beleidslijnen legitimeren:
- Aanvaarding van de fysieke grenzen aan de groei.
Eindeloos voortgaande materiële groei is onmogelijk. Het enige effectieve
milieubeleid is de sterke vermindering van het gebruik van grondstoffen in de
economie, door alle maatschappelijke kosten via heffingen in de ‘echte prijs’
te verwerken. Dat betekent veel minder gebruik van fossiele brandstoffen
(klimaatverandering),
veevoer en kunstmest (stikstof-problematiek) en schaarse grondstoffen (circulaire economie). Daarna kan innovatie worden ingezet om de resterende stofstromen zo efficiënt mogelijk te benutten. Met deze eenvoudige maatregel wordt overal ter wereld de uitputting van de natuur verminderd.
Juni 2020
Politiek van de Menselijke Maat
We kunnen na de Corona-crisis niet doorgaan, waar we voor
de crisis waren gebleven. Daarvoor is de stapeling van problemen te groot en
hebben we te weinig onderlinge overeenstemming over de maatschappelijke
doelstelling en daarmee over de vraag wat we onder ‘vooruitgang’ verstaan. De
huidige politieke polarisatie die daar het gevolg van is, staat een breder
gedeelde oplossing van de enorme problemen in de weg. We zijn terecht gekomen
in een ongenuanceerde strijd tussen publieke en private belangen en tussen de
belangen van de echte, reële economie tegenover die van de financiële economie.
De crisis dwingt tot herbezinning. Mensen zijn zich gaan
afvragen wat ze werkelijk van waarde vinden en zijn op zoek gegaan naar de
menselijke maat. In plaats van vast te houden aan eerder ingenomen politieke
standpunten en/of mee te gaan in oude economische belangen, zouden we daarom de
gelegenheid moeten aangrijpen om nu eerst na te gaan wat we onder een
menswaardige samenleving verstaan. Dat kan een gemeenschappelijke noemer
opleveren, een moreel kompas dat enig houvast geeft bij de vraag wat ‘normaal’
kan heten. Zo’n moreel kompas kan wat vaste grond onder de voeten geven bij de
komende debatten over post-Corona beleid, de voorbereiding van de
verkiezingsprogramma’s en het politiek-maatschappelijk debat voorafgaand aan de
Tweede Kamer verkiezingen.
Mensbeeld
De ervaring leert dat mensen er niet dezelfde
waardeoriëntatie op na houden. Niet voor niets lopen de verschillende politieke
oriëntaties sterk uiteen. Liberalen staan tegenover socialisten en zoekers van
materiële luxe tegenover sobere religieuzen. Maar bij nadere beschouwing
blijken die verschillende waardeoriëntaties deel uit te maken van een groter,
samenhangend mensbeeld dat kan dienen als de gemeenschappelijke noemer,
waarover wel degelijk een grotere mate van overeenstemming mogelijk is. Dat
mensbeeld geeft weer ‘wie we denken te zijn’ en daarmee ook wat we willen
worden. Door ons overeenkomstig dat mensbeeld te ontplooien kunnen we als
mensen optimaal ‘floreren’. Het is daardoor, al dan niet bewust, sterk bepalend
voor de maatschappelijke doelstelling.
Dat gemeenschappelijke mensbeeld ligt besloten in de
Europese filosofie, cultuur en geschiedenis1. Op grond van de filosofie van
vooral Plato en Aristoteles bestaat het uit vier elementen die als twee
tegenstellingen kunnen worden gezien. Het gaat dan om de ‘verticale’
tegenstelling tussen het fysieke / materiële en het niet materiële /
‘geestelijke’, en de ‘horizontale’ tegenstelling tussen het individuele ik en
het collectief van de anderen. Op die manier ontstaat het mensbeeld zoals
afgebeeld in de figuur. Het geeft de menselijke gesteldheid weer, dat wil
zeggen het geheel aan menselijke eigenschappen en mogelijkheden, waaraan we
waarden kunnen toekennen. Wie bijvoorbeeld veel waarde toekent aan het tot
uitdrukking brengen van de meest individuele, geestelijke emotie (rechtsboven
in het mensbeeld), is een kunstenaar. In dat geval domineert de
waardeoriëntatie van het rechtsboven kwadrant. Andere mensen kunnen een meer
materiële oriëntatie hebben, of meer op het collectief zijn gericht. De
verschillende waardeoriëntaties zijn, ook in politiek opzicht, dus eenzijdige
belichtingen van hetzelfde achterliggende mensbeeld.
1 Zie verder Homo Universalis; moreel kompas voor een
nieuwe Europese renaissance.
Klaas van Egmond; Uitg. de Geus-Amsterdam 2019;
Dat geldt ook voor de geschiedenis. Zo domineerde in de
Middeleeuwen het geestelijk-universele kwadrant linksboven in de vorm van de
Katholieke (= universele) kerk. Tijdens de Verlichting (1650-1800) waren de
rationalistische waarden van het linksonder kwadrant voor de mensen met invloed
het meest maatgevend. Onze huidige post-moderne tijd komt overeen met de
materialistisch-individuele waardeoriëntatie van het rechtsonder kwadrant,
waarin afscheid wordt genomen van de universele 4
vormen van kerk, staat, wetenschap en waarheid, zoals die aan de linkerkant lang hebben gedomineerd. MaterialistischParticulierDiversiteitIndividueelUniverseelUniformiteitCollectiefGeestelijkNiet-MaterialistischHedonistischZintuiglijk / fysiekNatuurKunstSpiritualiteitRationaliteitCultuurReligie
Moreel kompas
Maar de geschiedenis leert ook dat die eenzijdige
waardeoriëntaties de neiging hebben om steeds eenzijdiger te worden en in hun
karikatuur te veranderen. Zo heeft het steeds extremer worden van de claim op
de universele waarheid in het linksboven kwadrant tot eeuwenlange
godsdienstoorlogen geleid. Veel andere catastrofes uit de (Europese)
geschiedenis, zoals Communisme en Nazisme kunnen op diezelfde manier worden
gezien als de karikatuur van de toenmalige tijdgeest. Meer algemeen domineren
in de geschiedenis de karikaturen die bij de achtereenvolgende kwadranten
horen; kerk, staat, (natuur-)wetenschap, technologie, economie en het
financiële bestel. Zo is de hyper-globalisering van de afgelopen decennia te
begrijpen als de karikatuur van de ‘universele’ markt (linksonder) en is een
groot deel van het huidige financiële bestel te begrijpen als het domineren van
de waarden van het individueel-materialistische rechtsonder kwadrant (‘greed is
good’).
Het mechanisme waarbij de steeds weer toenemende
eenzijdigheid tot catastrofale ontwikkelingen leidt, kan worden begrepen vanuit
de deugdethiek van (met name) Aristoteles en de psychologie van Jung. In de
deugdethiek is het goede, het midden tussen twee kwaden en bij Jung gaat het in
de menselijke ontwikkeling om het overbruggen van de tegenstellingen. De
middelpuntzoekende bewegingen kunnen dus als ‘goed’ worden gekwalificeerd en de
middelpuntvliedende als ‘slecht’. Volgens Jung komt de middelpuntvliedende
kracht voort uit de behoefte aan identiteit; de mens is zo onzeker over
zichzelf, dat hij zich in de periferie vastklampt aan alles wat houvast geeft.
Hij klampt zich vast aan het eigen ego (rechts), verliest zich in de totaliteit
(links) of vereenzelvigt zich met de materiële spullen die hij heeft (onder).
Buiten de cirkel worden die afzonderlijke waarden zo sterk uitvergroot dat ze
alle andere waarden binnen de cirkel gaan domineren. Die ‘losgezongen’ waarden
worden vervolgens obsessief nagestreefd ten koste van al die andere, wezenlijk
menselijke waarden. Daarmee gaat uiteindelijk de ‘menselijke waardigheid’
verloren.
Beschaving komt blijkbaar neer op het bewaren van een
(dynamisch) evenwicht tussen onze fundamenteel menselijke waarden; tussen
geestelijke inzichten en materiële spullen en tussen jezelf en ‘de’ anderen
(mensen en natuur). Wanneer dat evenwicht verloren gaat, dan maakt het ‘goede’
plaats voor het ‘kwade’. In het mensbeeld ligt dus ook een moreel kompas
besloten dat naar het midden van het mensbeeld wijst. Dit morele kader wordt in
vele toonaarden bevestigd door de grote literaire en muzikale meesterwerken van
de Europese cultuur zoals die van Shakespeare, Mozart en Wagner, door
religieuze noties, mythen en legenden. 5
Als de koers van het morele kompas zou worden gevaren, geldt niet meer het adagium dat ‘alles moet kunnen, tenzij het tegendeel wetenschappelijk is bewezen’. Zodra we inzien dat onze huidige problemen niet alleen een technisch, maar vooral een moreel karakter hebben, houden we op met het verzinnen van cosmetische maatregelen die aardig lijken, maar weinig tot niets opleveren. Pas dan kunnen we met elkaar gaan bespreken wat we werkelijk ‘van waarde vinden’ en hoe we dat zouden kunnen bereiken.
In dat geval worden eenzijdig individualisme en
collectivisme bewust ontmoedigd, evenals eenzijdige oriëntaties op het
materiële of het ‘geestelijke’. Rationaliteit en efficiëntie zouden van de
huidige dominantie, naar normale proporties worden teruggebracht ten gunste van
diversiteit en dus van veerkracht. Op basis van zo’n moreel kompas wordt bewust
toegewerkt naar evenwicht tussen het private en het publieke, het eigene en het
andere, verstand en gevoel, ecologie en economie, financiële en reële economie,
het masculiene en het feminiene, materiële welvaart en immaterieel welzijn. Er
zou daardoor weer ruimte komen voor andere menselijke kwaliteiten zoals kunst
en cultuur, sport en spel, natuurbeleving en meer aandacht voor de menselijke
maat in onderwijs en gezondheidszorg.
Daarmee komt ook ‘duurzaamheid’ binnen bereik.
Heroriëntatie op de waardeoriëntaties binnen de cirkel zijn van nature
duurzaam, omdat wordt voorkomen dat zich buiten de cirkel karikaturale
catastrofes kunnen ontwikkelen (zoals klimaatverandering en financiële crises).
Ook wordt dan duidelijk wat we moeten ontwikkelen als we het over ‘duurzame
ontwikkeling’ hebben. Omdat het gevonden mensbeeld (als totaal) onafhankelijk
blijkt te zijn van de tijd, geeft het niet alleen de wezenlijke behoeften van de
huidige, maar ook die van toekomstige generaties weer. Die behoeften liggen
meer naar het midden van het mensbeeld en doen dus een minder groot beroep op
natuur en grondstoffen. Het morele kompas is daardoor (in hoge mate) synoniem
met ‘duurzaamheid’.
Leiderschap speelt hierbij een grote rol. De geschiedenis
heeft leiders voortgebracht die gericht waren op de waardeoriëntaties die meer
naar het midden liggen en waarbinnen in vrijheid accenten werden gelegd
(bijvoorbeeld Mandela). Daartegenover stonden en staan leiders die door hun
zeer eenzijdige profilering de dominerende waardeoriëntatie tot karikatuur
hebben gemaakt en daarmee de catastrofe hebben afgeroepen. Leiderschap is
daarom een morele kwestie, zowel in de publieke sfeer van politiek en overheid,
als in de private sfeer van het bedrijfsleven.
Stereotypering van de politiek
Politieke partijen vertegenwoordigen de waardeoriëntaties
van de burgers. Zoals hierboven aangegeven kunnen die verschillende waardeoriëntaties
goeddeels worden gezien als eenzijdige belichtingen (delen / kwadranten) van
het hierboven beschreven mensbeeld. Dat betekent dat ook de programma’s van
politieke partijen met (delen van) dat mensbeeld kunnen worden verbonden. Zoals
al is aangegeven speelt ook het beschreven middelpuntvliedende mechanisme
hierbij een rol:
In de eerste plaats lijkt er zoiets te zijn als een
‘tijdgeest’ waardoor waaroriëntaties (van burgers) steeds eenzijdiger worden
(mede onder invloed van commercieel gedreven beeldvorming / reclame). Maar
daarnaast hebben politieke partijen, in wisselwerking met de media, ook de
neiging om zich te profileren in de richting van de periferie, omdat hun
identiteit (hoewel eenzijdig) daarmee wordt versterkt en de kiezers
(vooralsnog) houvast wordt geboden. Op die manier treedt een zekere
stereotypering op, waarbij (veel) partijen zich naar de cirkelrand begeven,
tegen de koers van het morele kompas in. Veel politici hebben er de afgelopen
jaren al op gewezen dat ‘het midden leeg geslingerd raakt’.
Op dit moment domineert het rechtsonder waardepatroon. Na
de val van de muur in 1989 brak het neo-liberalisme door, wat kan worden gezien
als de overgang van de universele, op het collectief gerichte waarden aan de
linksonderkant, naar de nog steeds materialistische, maar nu sterker wordende
individualistische waarden aan de rechtsonderkant.
- ‘Conservatieve’ partijen verlangen terug naar het
vorige linksonder patroon, waarin de waarden van de Verlichting (toen) voor
veel vooruitgang hebben gezorgd.
- ‘Progressieve partijen’ vluchten al vooruit naar het
rechtsboven kwadrant, waar naast de nog steeds individuele, lokale waarden, nu
vooral de niet-materialistische en meer feminiene waarden gaan
domineren (‘small is beautiful’). Samen met de partijen die het verzwakte linksboven kwadrant representeren (onder meer de institutionele kerk), bepleiten de progressieven het verlaten van de eenzijdig materialistische karikatuur, waar we nu aan de onderkant in zijn beland. Voor zo’n pleidooi zijn er altijd twee argumenten: de karikatuur is niet houdbaar en leidt in de huidige situatie tot ecologische catastrofes (klimaat, biodiversiteit, afnemende veerkracht). Het tweede argument is het inzicht dat we als mensen niet gelukkig worden van nog meer spullen en verdere vliegreizen. Als we eeuwen filosofie en cultuur serieus nemen, mogen we verwachten wel gelukkig te worden door de waardeoriëntaties richting het midden, omdat we dan het wezenlijk menselijke in ons naar voren halen.
- De electorale oriëntatie op ‘rechtse’ partijen volgt op
de karikatuur van de universele (linksonder) hyper-globalisering, waarin de
fundamentele waarden van de rechterkant werden ontkend. Die rechterkant is net
zo legitiem als de linkerkant en gaat over een zekere mate van eigenheid en
zelfbeschikking. Het hier gehoorde pleidooi voor eigenheid op nationale schaal
is zeer begrijpelijk, maar gezien de economische schaalvergroting en de
culturele verwantschap die veel groter is dan het lijkt, zou die eigenheid
beter op Europese schaal kunnen worden gezocht. Dat is alleen al nodig om het
door het bedrijfsleven terecht gewenste ‘level playing field’ te realiseren.
- De huidige electorale oriëntatie op de ‘linkse’
partijen kan worden gezien als een reactie op de neo-liberale beweging die in
de afgelopen drie decennia ook weer tot karikatuur is geworden. Door de eerder
gecreëerde universele, overal en altijd geldende mondiale markt (linksonder) te
combineren met sterk individualisme (rechts onder) kon een samenleving ontstaan
waarin efficiëntie dienstbaar werd aan eigenbelang en de verbindende
instituties (aan de linkerzijde) ernstig werden verzwakt, inclusief de
nationale staat. Het resultaat is een karikaturaal financieel bestel, dat zowel
de reële economie als de soevereine nationale en Europese gemeenschap
domineert.
- Aan de linksboven kant lopen religieus geïnspireerde
partijen het risico hun eigen karikatuur te worden door te claimen de
universele waarheid in pacht te hebben. Dat heeft in het verleden van het
christelijke Europa veel menselijk leed veroorzaakt en dient zich nu opnieuw
aan in de vorm van islamitisch extremisme. Er is geen enkele reden om elkaar
uitsluitende (openbare) claims op de universele waarheid als legitiem te
beschouwen.
- Religieus geïnspireerde partijen hebben vanuit hun
‘geestelijke’ oriëntatie de neiging om weinig waarde toe te kennen aan de
onderkant van het mensbeeld. Zoals kon worden verwacht is deze ontkenning van
het fysiek / lichamelijke (seksualiteit) door de linksbovenkant, aan de diagonaal
tegengestelde rechtsonderkant als maatschappelijk probleem teruggekomen.
- Omgekeerd hebben partijen met een meer materialistische
oriëntatie de begrijpelijke neiging om, geheel in lijn met de tijdgeest, de
meer ‘geestelijke’ bovenkant te ontkennen. Maar tegen de achtergrond van het
feit dat ongeveer 6 van de 8 miljard mensen in de wereld een religieuze /
spirituele overtuiging hebben, zou het verstandig zijn om dat deel van het
mensbeeld wel serieus te nemen. Wie moeite heeft met het ‘geestelijke’ in
spirituele zin, kan het desgewenst ook zien als een ‘emergente’ eigenschap die
uit de menselijke biologische computer voortkomt (virtual reality).
Herstel van evenwicht; praktische opties voor beleid
Moreel verantwoord en duurzaam beleid is dus gericht op
het handhaven van het dynamische evenwicht tussen de wezenlijke
waardeoriëntaties. Daarbinnen kunnen in vrijheid accenten worden gelegd. Hoewel
de morele kompaskoers naar het midden wijst, als een punt op de horizon, zijn
alle oriëntaties die binnen de cirkel vallen als ‘goed’ te kwalificeren. Meer
naar het midden is ‘beter’, omdat de samenhang tussen de verschillende waarden
daar groter wordt, waardoor de mens zich meer volledig kan ontwikkelen en dus
beter kan ‘floreren’. Maar afgezien van dat midden zijn alle oriëntaties die
binnen de cirkel van het mensbeeld vallen te verantwoorden. Aristoteles
suggereerde daarom dat het moeilijker is om te identificeren wat ‘goed’ is, dan
om aan te geven wat ‘slecht’ is. Door het slechte te vermijden wordt indirect
ook het goede bereikt. Vanuit deze invalshoek kan concreet worden aangegeven
binnen welke grenzen het beleid zich zou kunnen ontwikkelen, wat ‘normaal’ mag
heten indien de eerder verworven filosofische, culturele en historische
inzichten serieus worden genomen. Dat betekent wel dat de bewijslast dan komt
te liggen bij de oriëntaties en activiteiten die buiten de cirkel vallen. Die
worden nu bij voorbaat als ‘niet-normaal’ gezien. 7
Achtereenvolgens zal worden gekeken naar het verticale - en het horizontale evenwicht en de karikatuur van het nu dominerende rechtsonder kwadrant als het meest urgente probleem van dit moment:
1 Overwaardering van materialistische waarden
Het is merkwaardig dat commerciële reclame in onze huidige samenleving zo’n grote rol speelt. Terwijl het voor alles en iedereen beter zou zijn om zich bewust te worden van het eigen, authentiek menselijke waardepatroon, worden de mensen 24-uur per dag indringend opgeroepen om dat juist niet te doen. De boodschap is dat ze niet zichzelf zijn, maar de spullen die ze consumeren.
Mede daardoor ligt het huidige verticale evenwicht sterk
aan de materialistische onderkant van het mensbeeld. De ervaringen rond de
Corona-crisis maken duidelijk dat de economie alleen kan draaien bij gratie van
de instandhouding van deze eenzijdige waardeoriëntatie. Volgens de hier
gevolgde gedachtegang worden mensen daar uiteindelijk niet gelukkig van. Maar
zolang ze tevergeefs blijven proberen daar wel gelukkig van te worden, levert
dat een onhoudbare druk op het fysieke systeem aarde (verlies van
biodiversiteit / vermindering ecologische veerkracht, stikstofbelasting ,
klimaatverandering, verspilling van grondstoffen, toxische stoffen etc.).
Al die problemen zijn terug te voeren op veel te grote
stromen grondstoffen. Bij het klimaatprobleem gaat het om de invoer en
verbranding van (te veel) fossiele brandstoffen (C-stroom), bij het
landbouwprobleem om teveel invoer van veevoer (N-stroom) en in de circulaire
economie om de invoer en verspilling van teveel andere schaarse grondstoffen.
Milieubeleid is alleen maar zinvol voor zover die grote stofstromen worden
verminderd. Innovatie en technologie zijn pas daarna van betekenis wanneer het
gaat om de resterende stofstromen zo efficiënt mogelijk te benutten.
In het algemeen is in een marktgerichte economie het
prijsmechanisme voor dit doel het meest effectief. Door alle kosten van
productie en consumptie via een heffing in de prijs te verwerken
(internalisering van externe kosten; ‘true price’) wordt de verschuiving naar
minder materialistische waarden gestimuleerd en treedt substantiële
vraagvermindering op. Die verschuiving is het meest effectief en rechtvaardig
wanneer de heffing hetzelfde is voor alle maatschappelijke activiteiten. In het
verlengde daarvan behoort het belastingstelsel een afspiegeling van het
gedeelde waardepatroon te zijn. Wanneer die waarden niet duidelijk worden
uitgesproken, ontstaat vanzelf een waardeloze samenleving.
- Verlies van biodiversiteit / natuur
Een duurzame maatschappelijke ontwikkeling is alleen mogelijk bij het behoud van het regulerend vermogen van de natuur. Dit bepaalt de veerkracht van het ecosysteem en daarmee het toekomstperspectief wat betreft klimaatverandering, gezondheid en voedsel- en watervoorziening. Ecologen zien in de huidige Corona-uitbraak een verband met het in hoog tempo verloren gaan van biodiversiteit (soortenrijkdom / natuur). Al decennia wijzen zij er op dat door vermindering van het natuurlijk areaal de veerkracht (‘resilience’) van het ecosysteem afneemt, waardoor de kans op ziekten toenemen, ook in de richting van de mens. In Nederland is al decennia geleden gewaarschuwd voor het overspringen van dierziekten naar de mens als gevolg van de intensieve veehouderij. Daarnaast oefent de intensieve veehouderij via de N-emissie een te grote druk uit op natuur in Nederland zelf. Inperking van de milieudruk door nieuwe technologie als mestverwerking, opkopen van fosfaat- en varkensrechten is ontoereikend gebleken. De nu voorgestelde technische maatregelen (enzymen in veevoer, koeien in de wei en de ondoenlijke monitoring daarvan) zullen opnieuw ontoereikend blijken te zijn, alleen al als gevolg van de ook nu weer (al dan niet bewust opgezochte) complexiteit van de uitvoering. Afgezien van de effecten in Nederland is de schaal en de impact van de intensieve veehouderij ook op ecosystemen elders te groot geworden (soja-productie in het Braziliaanse Amazone-gebied).
De enige begaanbare weg is blijvende verkleining (in de
orde van halvering) van de stikstofstroom uit veevoer en kunstmest. Zoals
aangegeven zijn heffingen op geïmporteerd veevoer (en kunstmest) daarvoor het
meest effectief. De veehouderij kan daartoe omschakelen naar een (veel N-8
efficiëntere) vorm van landbouw en veehouderij. Om dit voor boeren mogelijk te maken zouden weer garantieprijzen kunnen worden ingevoerd, die in de loop van de tijd aan de hand van marktontwikkelingen kunnen worden bijgesteld. Ook zou landbouwgrond door de overheid kunnen worden opgekocht, en vervolgens aan boeren kunnen worden teruggegeven in erfpacht.
- Klimaatverandering
Het klimaatprobleem wordt volledig bepaald door de uitstoot van broeikasgassen (met name CO2) door verbanding van fossiele brandstoffen. Ieder molecuul CO2 (of CO2-equivalent van andere broeikasgassen) heeft in de atmosfeer dezelfde uitwerking. Om de werkelijke prijs te bepalen moet daarom aan ieder uitgestoten molecuul CO2 dezelfde prijs worden toegekend, ongeacht of het gaat om ruimteverwarming, auto, trein, vliegtuig of de CO2 die vrijkomt bij het vervaardiging van producten. Alleen langs die weg kan in een sterk marktgerichte economie een effectief en ‘rechtvaardig’ klimaatbeleid worden gevoerd.
Gezien de klimaatdoelstellingen zou een uniforme CO2-prijs
de ‘stip op de horizon’ van 2030 moeten zijn. De komende 10 jaar zou het pad
daar naar toe kunnen worden doorlopen. De CO2-prijs zal dan voor alle sectoren
naar hetzelfde, voor 2030 gestelde niveau convergeren. Om de 2030-doelen te
halen zal het minstens nodig zijn om een economie-brede CO2-heffing in
Nederland in te voeren die op korte termijn naar een niveau van 100 € / ton
wordt gebracht. Ter behoud van een ‘level playing field’ zal een dergelijke
heffing moeten worden nagestreefd in (NW-) Europees verband, in combinatie met
een op CO2 gebaseerde buitengrens-/invoerheffing.
Na accordering van dit principieel uniforme prijsbeleid
en van het pad daar naar toe, kan de politiek uitzonderingen ‘gunnen’ aan
groepen burgers en bedrijven. Zo zouden burgers in de lagere inkomensgroepen
via een heffingsvrije voet kunnen worden vrijgesteld voor de fossiele energie
die ze nodig hebben om hun woning te verwarmen. Ook zouden bedrijven die voor
de Nederlandse (of Europese) economie als strategisch worden gezien, geheel of
gedeeltelijk voor een zekere termijn kunnen worden vrijgesteld. Het is een
misvatting te denken dat de vereiste reducties van de CO2 uitstoot met
uitsluitend technologie kan worden gerealiseerd.
- Circulaire economie
De eerste beleidsvoorstellen om een eind te maken aan de verspilling van grondstoffen, materialen en energie in de ‘wegwerpmaatschappij’ dateren van 1972, toen Mansholt het ‘sluiten van stofkringlopen’ als een belangrijk beleidsdoel agendeerde. Ook ging het daarbij om ‘levensduurverlenging’ van producten, als meest effectieve maatregel om stoffen langer in de kringloop te houden en zo het gebruik (en invoer) van grondstoffen te beperken. De afgelopen 50 jaar heeft het beleid zeer weinig opgeleverd. Het enige dat in de circulaire economie circuleert zijn oude ideeën.
Ook hier vormt het prijsmechanisme het enige beleid dat
in de huidige marktgedreven economie effectief kan zijn. Door differentiatie
van het Bruto Toegevoegde Waarde (BTW)-tarief kunnen de bovengenoemde
beleidsdoelstellingen effectief naderbij worden gebracht:
- Voor zover gebruik wordt gemaakt van nieuwe (‘virgin’)
grondstoffen en materialen, wordt een hoog BTW-tarief van 20 % in rekening
gebracht; Zo nodig kunnen voor specifieke grondstoffen aanvullende heffingen
worden ingevoerd;
- Voor alle activiteiten en producten die betrekking
hebben op recycling en reparatie wordt een tarief van 0 % BTW gehanteerd.
2 Onderwaardering van immateriële en culturele waarden
- Het is onvermijdelijk dat immateriële groei door de
ontwikkeling van kunst en cultuur belangrijker zal worden dan materiële groei. Kunst
en cultuur vergroten de samenhang tussen de verschillende menselijke
waarden en dragen daarmee bij aan het behoud van de menselijke waardigheid.
Eerder is al naar voren gebracht dat de grote meesterwerken van literatuur, muziek en beeldende kunsten de door het moreel kompas aangegeven richting bevestigen.. 9
Onderwijs gaat niet alleen om het aanreiken van (toetsbare) kennis en vaardigheden, maar ook om de zelfkennis die nodig is om volwassen burger te kunnen worden. Onderwijs heeft de ernstige taak om jonge individuen te helpen bij de vraag ‘wie we denken we te zijn’, om daar vervolgens uit af te leiden wie we zouden moeten worden’. Daarvoor moeten alle aspecten van het mensbeeld in gelijke mate tot ontwikkeling worden gebracht. Alleen op die manier is een evenwichtige samenleving mogelijk die gebaseerd is op evenwichtige individuen.
- De Corona-crisis maakt duidelijk dat ook in de gezondheidszorg
de menselijke maat kan terugkeren, waarbij de mens als één geheel wordt
gezien. De nadruk ligt op preventie en gezondheidsbevordering en de zorg is
gericht op het vergroten van de autonomie en eigen regie, zodat mensen op basis
van goede informatie gezondere keuzes kunnen maken; van ziektezorg naar
gezondheidszorg.
3 De onevenwichtige waardering van private en publieke waarden
Zoals aangegeven heeft de afgelopen decennia, met name na
de val van de Berlijnse muur, een sterke verschuiving plaatsgevonden van
publieke, collectief georiënteerde waarden naar individualistische, private
waarden. Deze verschuiving heeft het horizontale evenwicht van het ene uiterste
naar het andere doen doorslaan. In de jaren ’90 is een groot aantal publieke
functies (energievoorziening, openbaar vervoer, gezondheidszorg) geprivatiseerd
onder het motto ‘markt tenzij’, wat tot het domineren van het rechtsonder
kwadrant heeft geleid. Het evenwicht tussen publieke en private
verantwoordelijkheden zou tegen deze achtergrond opnieuw en meer principieel
moeten worden heroverwogen. Op grond van het mensbeeld kan worden
beargumenteerd dat de publieke en private waarden even zwaar zouden moeten
wegen. Dat zou dan de volgende beleidslijnen legitimeren:
- Evenwicht dient te worden bewaard tussen private en
publieke eigendom. Het ‘markt tenzij’ principe heeft ten onrechte geleid
tot de situatie waarin ‘alles te koop is’. Het valt te beargumenteren dat
goederen voor het directe fysieke of geestelijke functioneren van het individu
‘toe-eigenbaar’ zijn. Het gaat dan om ‘verlengstukken’ van het menselijk
lichaam. Dat kan ook voor een huis (primaire beschutting) en met enige fantasie
voor een auto (als ‘fysieke prothese’) gelden. Dat valt niet te motiveren voor
natuurgebieden, het strand, lucht, water en delfstoffen... Dergelijke goederen
behoren tot de ‘commons’ die principieel aan de gemeenschap toebehoren. Vanuit
dezelfde gedachtegang kunnen vraagtekens worden gezet bij de toe-eigening van
private eigendom die verder gaat dan privaat gebruik. Zo is het opkopen van
huizen als beleggingsobject op een schaarse woningmarkt in strijd met het
delicate evenwicht tussen publieke en private belangen. Het kan niet als
‘normaal’ worden gekwalificeerd.
Ook moeten vraagtekens worden gezet bij de rol van aandeelhouders. Zij vertegenwoordigen alleen maar de factor kapitaal en behoren niet de beleidsbepalende eigenaars van bedrijven te zijn.
- Ruimtelijke ordening zoals die voor 1989 in
Nederland bestond is nodig voor de regulering van de toenemende schaarste die
zich nu op bijna alle maatschappelijke gebieden gaat voordoen. Op die manier
kan de balans tussen publieke en private belangen worden gewaarborgd.
- De ‘commons’ van de lokale, nationale of Europese gemeenschap kunnen niet worden toegeëigend door beleggers van buiten de gemeenschap. Op grond van welke overweging valt te motiveren om Schiphol of om Nederlandse landbouwgrond te verkopen aan buitenlandse beleggers ? De zelfbeschikking van de nationale (of Europese) gemeenschap zou daardoor worden beperkt.
- Op basis daarvan valt te rechtvaardigen dat grenzen worden gesteld aan het vrije verkeer van mensen, arbeid en kapitaal. Dat neemt omgekeerd niet weg dat er een nationale of Europese morele verantwoordelijkheid is voor de fysieke en sociale omstandigheden elders (oorlogsvluchtelingen, werkelijke ontwikkelingshulp).
De horizontale tegenstelling heeft niet alleen betekenis
voor de publiek / privaatverhouding, maar meer algemeen op het universele
versus het specifieke. Dit vertaalt zich ook door in de (belangen-)
tegenstelling tussen het mondiale geheel en het regionale / nationale deel. Het
principiële evenwicht daartussen leidt tot de volgende stellingen:
- Soevereiniteit / zelfbeschikking van de
democratische gemeenschap is het centrale vertrekpunt. In de hyper-globalisering
van de afgelopen decennia, die werd gedreven door de oriëntatie op universele
materialistische waarden aan de linksonder kant, werd de rechterhelft van het
mensbeeld ontkent. Daarbij werd de overheid als ‘ook maar een partij’
gekwalificeerd, die in de praktijk ondergeschikt was aan de op mondiale schaal
opererende economische en financiële krachten. De situatie laat zich
vergelijken met de Middeleeuwen toen de staat ondergeschikt was aan ‘de kerk’.
Politiek zou dat vooral betekenen dat de grote financieel-economische belangen
niet meer vervlochten mogen zijn met het staatsbestel. Als de scheiding tussen
kerk en staat als een democratische verworvenheid wordt gezien, dan zou het op
basis van dezelfde overwegingen nu ook hoog tijd zijn voor de scheiding van
economie en staat.
In handelsverdragen vastgelegde economische belangen van
grote bedrijven behoren principieel ondergeschikt te zijn aan de soevereine
democratische gemeenschap. Op geen enkele manier valt te legitimeren dat
internationale bedrijven gerechtelijke stappen nemen tegen de soevereine,
democratische staat.
- Omgekeerd betekent dit dat Nederland / Europese
gemeenschap de soevereiniteit / zelfbeschikking van derde landen respecteert,
door af te zien van afwenteling van milieudruk, natuurvernietiging,
grondstoffenuitputting en verstoring van lokale markten.
5 Grenzen aan de Groei
Economische groei stuit op de grenzen van het fysieke
systeem aarde en is aan de andere kant alleen zinvol voor zover die naar een
samenleving leidt waarin mensen zich optimaal kunnen ontplooien. Dat betekent
dat voor de verschillende waarden die samen het mensbeeld vormen een minimum
niveau moeten worden bereikt. Dat geldt zowel voor het fysieke domein (fysieke
gezondheid, huisvesting) als voor immateriële voorzieningen zoals onderwijs,
kunst, cultuur en individuele vrijheid (eigenheid). Het idee dat de economie
moet groeien om stabiel te zijn is niet juist. De instabiliteit wordt veroorzaakt
door de hieronder aangegeven fundamentele fouten in het financiële bestel. Na
monetaire hervorming is een stabiele, niet meer groeiende economie mogelijk met
volledige werkgelegenheid.
Groei heeft zich de afgelopen decennia wel doorvertaald
in vergroting van de koopkracht van de aandeelhouders, maar niet van de
gemiddelde Nederlander. En als dat wel zo zou zijn, dan zouden de netto
effecten beperkt zijn, omdat in de huidige situatie de prijzen van schaarse
goederen zoals huizen, zich aanpassen aan het algemene welvaartsniveau. Als de
gemiddelde koopkracht stijgt worden de huizen net zo veel duurder en is de
gemiddelde Nederlander dus niet beter af. Iedereen op z’n tenen gaat staan,
maar niemand beter kan zien. Voor de beschikbaarheid van dergelijke ‘positionele’
goederen is dus niet de hoogte van de inkomens (of koopkracht) belangrijk, maar
de volgorde. Als er al een vergroting van de koopkracht mogelijk zou zijn, zou
dat de gemiddelde Nederlander dus maar weinig opleveren. 11
De belangrijkste onbalans tussen publieke en private
verantwoordelijkheden ligt in het financiële bestel dat zich heeft ontwikkeld
tot de karikatuur van de huidige tijdgeest in het rechtsonder kwadrant. Daarbij
zijn grote publieke belangen in handen gekomen van een kleine private elite.
Het is te ingewikkeld, te groot, maatschappelijk onrechtvaardig en het maakt de
economie nog minder stabiel dan die al was. De financiële sector is zo groot
geworden dat ze niet meer bijdraagt aan economische groei maar eerder aan
economische krimp (IMF-rapport). Het is ondenkbaar dat de oplossing van de
Corona-crisis en de hierboven genoemde transities naar duurzaamheid kunnen
worden doorgevoerd zonder wezenlijke hervorming van het financiële bestel.
In het EU-Verdrag van Maastricht is in 1992 vastgelegd
dat de nationale overheden en de EU door middel van haar Europese Centrale Bank
(ECB) zelf geen geld meer mogen scheppen (artikel 104). De geldschepping is
daarmee voorbehouden aan private banken die het geld scheppen ‘uit het niets’
wanneer ze leningen verstrekken aan bedrijven, burgers (vooral hypotheken) en
overheden (obligaties). Er wordt dus evenveel geld gecreëerd als schuld.
Private banken scheppen het geld op het verkeerde moment wanneer de
vastgoedprijzen stijgen, waardoor steeds hogere hypotheken worden verstrekt en
dus steeds meer geld wordt gecreëerd. Daardoor wordt nog verdere prijsstijging
aangejaagd (procyclische sturing). Bovendien zoekt een belangrijk deel van dit
geld in de private sfeer zijn weg naar het hoogste rendement, wat in de
praktijk al gauw neerkomt op roofbouw en grote prijsstijgingen van land en
woningen. Afgezien van deze bezwaren loopt de (Nederlandse) belastingbetaler
door deze wanverhouding tussen publieke en private verantwoordelijkheden
tientallen miljarden euro’s per jaar mis.
Sinds Aristoteles hebben grote filosofen, staatslieden en
economen gesteld dat geldschepping het ultieme en meest richtinggevende
voorrecht is van de gemeenschap en dus van de staat. Het belastingstelsel en de
financiële infrastructuur zijn de belangrijkste mogelijkheden die de
samenleving heeft om haar gedeelde waardepatroon maatschappelijk te
concretiseren. In dit alternatief van publieke geldschepping kan het geld, dat
in een economie kan en moet worden gecreëerd om prijsstabiliteit of een lichte
inflatie te realiseren, worden gebruikt voor maatschappelijk relevant geachte
investeringen. Het geld kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor de
energietransitie, het onderwijs of Corono-hulp, zonder dat daar een (staats-)schuld
tegenover staat. Daarnaast wordt de economie stabieler, de kans op kostbare
financiële crises kleiner en kan de EU in deze kritieke fase richting geven aan
de ontwikkeling na Corona. Op de kortere termijn zou deze hervorming door de
ECB (onder Lagarde) kunnen worden gestart als een vorm van ‘green quantitative
easing’, waarbij het geld rechtstreeks (buiten de ‘financiële markten om) in de
reële economie wordt gebracht zonder dat het geld hoeft te worden terugbetaald.
Uiteindelijk zal het onvermijdelijk zijn het Verdrag van Maastricht aan te
passen door de rolverdeling tussen privaat en publiek terug te draaien.
Om te voorkomen dat de belastingbetaler opnieuw de
rekening krijgt van toekomstige bankencrises, zal verdere publiek-private
ontvlechting nodig zijn. Concreet kan dat worden gerealiseerd door een publieke
Staatsbank in te stellen waar burgers voor 0 % rente en 0 % risico hun geld
kunnen stallen.
7 Licence to Operate
Kiezers en politici zouden zich moeten realiseren dat de
tot nu toe gebruikelijke praktijk dat ‘alles kan, tenzij het tegendeel
wetenschappelijk wordt bewezen’ niet normaal en niet houdbaar is. Erkenning van
de inzichten van twee millennia filosofie, cultuur en geschiedenis, zou
omgekeerd juist leiden tot een ‘licence to operate’ binnen het morele kader dat
daarin ligt besloten. Dat kader is dan niet gebaseerd op de achtereenvolgende,
meer tijdgebonden overtuigingen, maar op ervaringen en inzichten die daar in de
vorm van een moreel kompas boven uitgaan.
In deze gedachtegang is het niet ‘normaal’ of moreel te
verantwoorden om het min of meer gedeelde waardepatroon uit eigenbelang naar de
eenzijdige periferie (van het mensbeeld) te verschuiven. Dergelijke
middelpuntvliedende krachten hebben in het verleden enorme catastrofes teweeggebracht
12
en vallen buiten wat ‘normaal’ mag heten en daarmee buiten de ‘licence to operate’. Alle maatschappelijke actoren, zowel de politiek, de media als commerciële partijen dienen zich hiervan bewust te zijn. Zo hoeven op commercieel vlak verre vliegreizen niet te worden verboden (menselijke vrijheid), maar kunnen ze wel legitiem worden ontmoedigd (economie-brede, uniforme CO2-heffing). Er is dan ook alle reden om (goeddeels) af te zien van reclame die beoogt het meer authentieke waardepatroon van mensen opzettelijk te verschuiven naar zeer eenzijdige oriëntaties die economen ‘preferenties’ noemen en die alleen maar worden gemotiveerd door even eenzijdig commercieel eigenbelang.
Deze wezenlijke omkering van de bewijslast aangaande wat
‘normaal’ mag heten, leidt ook wat betreft de Corona-steun tot een omgekeerde
werkwijze. Het overheidsbeleid zou eerst de hoofdlijnen van het post-Corona
beleid moeten uitzetten, zo veel mogelijk gebaseerd op een meer wezenlijke
onderbouwing, zoals hierboven bepleit. Zo zou een robuust en eenvoudig beleid
kunnen worden geformuleerd op basis van heffingen (waar mogelijk in
samenwerking met de EU om het vereiste ‘level playing field’ te creëren). In
het geval van een uniforme CO2 –heffing over alle sectoren zou het gaan om een
aanvankelijk niveau van 100 € / ton. Voor de luchtvaart zou dat bijvoorbeeld
neerkomen op een 400 € hogere prijs voor een retourvlucht naar Zuid-Oost Azië.
Het is vervolgens aan economische en financiële actoren
om aan te geven hoe ze binnen die daarmee gegeven ‘licence to operate’
economisch zouden kunnen functioneren. In dit voorbeeld zou de vraag aan de KLM
zijn hoe het businessplan er uit gaat zien, gegeven het nieuwe beleid en het
nieuwe ‘normaal’.
Afhankelijk van dergelijke business plannen voor de nieuwe situatie krijgen bedrijven steun op de ingeslagen weg, dan wel voor de omvorming naar nieuwe economische bedrijvigheid. Op die manier zou de Corona-steun primair worden gebruikt voor de overgang / transitie naar de nieuwe maatschappelijke orde, die wel als ‘normaal’ kan worden beschouwd. [Bron]